Niveau A2 - Schrijven - Huis
Lees eerst de opdracht. Lees ook het voorbeeld en de woordenlijst. Maak dan de oefeningen. Druk daarna de schrijfopdracht af en maak hem.
Formulieren invullen
opdracht
Je schrijft een korte tekst over een huis waar je vroeger woonde. Geef antwoord op de vragen:
– Waar woonde je?
– Wanneer woonde je daar?
– Hoe zag het huis eruit?
– Hoeveel kamers had het huis?
– Met wie woonde je daar?
– Wat was er leuk aan dat huis? Waarom?
1. het balkon
2. de tuin
Ik woonde vroeger in een appartement.
Ik woonde daar tien jaar geleden.
Het huis was nieuw en groot.
Het huis had een woonkamer en drie slaapkamers.
Ik woonde daar met mijn ouders, mijn zus en twee broers.
We hadden geen tuin, maar een groot balkon.
Daar aten we in de zomer.
Ik sliep met mijn zus op een kamer.
Het was leuk en gezellig, maar soms hadden we ruzie.
Dan was het niet leuk.