Grammatica A1 - Persoonlijk Voornaamwoord (ik, je, u, hij, etc.)

Hallo, ik wil je even spreken. Kan je mij even terugbellen?
Je/Jij bent toch thuis morgen? Ik kom morgen even bij  je/jou langs.
U mag daar even gaan zitten. De dokter komt u over 10 minuten halen.
Hij heeft hulp nodig. ik ga hem morgen even helpen.
Ze/Zij is heel vriendelijk. Ik vind haar aardig.
Het is niet zo leuk. Ik vertel het morgen aan mijn familie.

Wij hebben een nieuwe tv gekocht. De verkoper gaf ons 20% korting.
Jullie begrijpen het niet goed. Ik leg het jullie nog één keer uit.
Ze/Zij wonen in onze buurt. Ik zie hen/ze vaak samen lopen.