Niveau B1 - Grammatica - Er - Oefening 2

Typ er als dat nodig is. Anders typ je -.

1 Wie heeft nog nooit gevlogen?
2 Hij heeft niet veel boeken, maar ik heb veel.
3 Ken jij iemand die bij dat bedrijf werkt?
4 Zij zegt dat veel nieuwe films te zien zijn.
5 Morgen weten we wat gaat gebeuren.
6 Mijn collega? Die is niet op kantoor.
7 Tijdens de les wordt veel Nederlands gepraat.
8 Mijn vriendin vindt pizza heel lekker, maar ik houd niet van.
9 Zij heeft drie planten in huis.
10 We gaan morgen het huis schoonmaken.