Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden zijn (vaak kleine) woorden die terugwijzen naar andere woorden in de zin of in de tekst.
Er zijn verwijswoorden voor een plaats (er, daar),
voor een persoon (hem, haar, ze),
voor een ding (het, dit, dat),
of voor een tijd (toen, dan).
Je gebruikt ze om de zinnen korter te maken.
Een voorbeeld:
Je kunt zeggen: ‘De dochter van mijn broer Kees was jarig, dus ik heb de dochter van mijn broer Kees een cadeautje gegeven.’ Maar dat kan natuurlijk korter: ‘De dochter van mijn broer Kees was jarig, dus ik heb haar een cadeautje gegeven’.
Andere voorbeelden:
‘Ben je nog op het feest van Piet en Hermien geweest?’ – ‘Nee, ik ben niet op het feest van Piet en Hermien geweest.’ Of, korter: ‘Nee, ik ben er niet geweest.’
‘Ik heb dat nieuwe boek gekocht, maar ik heb dat nieuwe boek nog niet gelezen.’ Of, korter: ‘Ik heb dat nieuwe boek gekocht, maar ik heb het nog niet gelezen.’
Als je een verwijswoord leest, moet je altijd goed nadenken: wat betekent dat precies? Als je bijvoorbeeld ‘hem’ leest: welke man is dat? Of als je ‘daar’ leest: waar is dat dan precies? Het antwoord vind je door ‘terug te zoeken’ in de zin of in de tekst. In de voorbeelden hierboven: haar = de dochter van mijn broer Kees, er = op het feest van Piet en Hermien, het = dat nieuwe boek.