Grammatica A2 - Lidwoord

Er zijn 3 lidwoorden: de, het en een.

De en het gebruik je voor bepaalde zaken (je weet precies welke dingen je bedoelt): de nieuwe fiets, het tweede kopje koffie.
Een gebruik je voor onbepaalde zaken (je weet niet precies welk ding het is, of het is niet belangrijk welk ding het precies is) : hij eet een appel, ik drink een kopje koffie.

Soms gebruik je geen lidwoord:
– als je praat over onbepaalde zaken die je niet kunt tellen: water, suiker, brood, zand etc.: hij drinkt water, ik vind suiker lekker, ik eet ’s morgens altijd brood.
– als je praat over onbepaalde zaken in het meervoud: ik koop appels, hij houdt niet van aardappels, ik vind druiven lekker.

Let op: Er zijn bepaalde vaste combinaties, bijvoorbeeld voor vervoermiddelen, winkels en seizoenen. We gebruiken dan meestal de of het :
Ik ga met de auto, de trein, de bus.
Ik ga naar de bakker, de winkel, de supermarkt.
In de zomer ga ik op vakantie.

Er zijn ook vaste combinaties zonder lidwoord:
Ik ga naar huis.
Het glas staat op tafel.
Ze zitten op school.