Niveau A2 - Luisteren - Vakantie
Lees eerst de woorden. Luister dan naar de tekst en maak de oefeningen.
Woorden
Oefening 1
Oef. 2
Oef. 3
Woorden
1. vertrokken, zijn vertrokken: verleden en voltooide tijd van vertrekken: weggaan.
2. ging: verleden tijd van gaan.
3. kozen: verleden tijd van kiezen.
4. kasteel:
5. fietstocht: lang fietsen voor je plezier.
6. actief: als je veel dingen doet en niet op de bank blijft zitten, ben je actief.
7. sliepen: verleden tijd van slapen.
8. uitrusten: lekker gaan zitten nadat je iets gedaan hebt.
9. kust: de plaats bij de zee.
10. strandhuisje:
Oefening 1
Oef. 2
Oef. 3
Luisteren en woorden: maak de oefeningen.
Verstaan en nazeggen: maak de oefeningen.
Oefening 4
Oef. 5
Oefening 4
Oef. 5
Oefening 6
Oef. 7
Oefening 6
Oef. 7