Niveau A2 - Spreken - Om uitleg vragen en uitleg geven
Lees eerst de informatie, en de woordenlijst.
Maak dan de oefeningen.
informatie
U leert in deze les om uitleg vragen en uitleg geven. Als je niet weet hoe je iets moet doen, kan je dat aan iemand vragen. Bijvoorbeeld: Je bent op het werk. Je weet niet hoe het nieuwe koffiezetapparaat werkt. Je vraagt het aan je collega.
Je vraagt:
“Hoe werkt het nieuwe koffiezetapparaat?”
Je collega zegt:
“Je moet eerst een kopje plaatsen. Dan kies je welke koffie je wilt. Daarna druk je op de knop. Ten slotte pak je je koffie.”
het koffiezetapparaat
Waarover kan je uitleg vragen?
Je kunt over veel dingen uitleg vragen en uitleg geven. Bijvoorbeeld als je de weg vraagt of als je wilt solliciteren en je weet niet hoe je dat in Nederland doet.
Als je iemand goed kent, kun je een korte vraag stellen:
“Hoe werkt het nieuwe koffiezetapparaat?”
Als je iemand niet goed kent, vraag je:
“Weet je hoe het nieuwe koffiezetapparaat werkt?”
“Kunt u me vertellen hoe het nieuwe koffiezetapparaat werkt?”
WOORD | BETEKENIS | VOORBEELD |
1. uitleg geven | iemand vertellen hoe iets werkt of wat iets betekent. | De docent geeft uitleg over grammatica. |
2. om uitleg vragen | vragen of iemand je kan vertellen wat iets betekent of hoe iets werkt. | Als ik iets niet begrijp, kan ik om uitleg vragen aan mijn docent. |
3. het koffiezetapparaat | Ik gebruik het koffiezetapparaat om koffie te maken. | |
4. de zorg | Als je werkt in de zorg, help je mensen met hun gezondheid. Bijvoorbeeld in een ziekenhuis of een verzorgingshuis. | Hij werkt in de zorg en helpt zieke mensen in het ziekenhuis. |
5. de machine | een apparaat dat helpt om dingen te maken of te doen. Ook: het apparaat. | De machine maakt het werk in de fabriek makkelijker. |
6. het gesprek | Als je een gesprek hebt, praat je met iemand. | We hebben een leuk gesprek over mijn vakantie. |
Tekst 1
de vragen hiernaast. Je hoort Omar en Tacha. Omar heeft een vraag en Tacha geeft uitleg.
Tacha: Hoi Omar!
Omar: Hoi, ik wil je wat vragen over het inburgeringsexamen. Dat heb je toch gedaan?
Tacha: Ja, dat heb ik in januari gedaan. En ik ben geslaagd! Nu werk ik in een Nederlandse winkel. En het gaat goed met de taal.
Omar: Gefeliciteerd! Ik wil ook werk vinden en ik ga het het examen ook doen. Maar weet niet precies hoe ik me moet voorbereiden. Kun jij me daar meer over vertellen?
Tacha: Ja, natuurlijk! Ik weet er nu alles van. Je moet je echt goed voorbereiden. Dat is heel belangrijk. Eerst moet je genoeg Nederlandse lessen hebben gevolgd, zodat je genoeg Nederlands kunt begrijpen en spreken. Dan moet je examens oefenen op de website. Je moet net zo lang oefenen totdat het goed gaat. Daarna ga je je aanmelden voor het examen. En ten slotte doe je het examen. Zorg ervoor dat je goed geslapen hebt en goed gegeten hebt die dag. Dan moet het lukken.
Omar: Heb jij het ook zo gedaan?
Tacha: Eerst niet, ik wilde te snel examen doen. Toen heb ik geen examens geoefend en ben ik gezakt. Daarna ben ik gaan oefenen en toen heb ik het wel gehaald.
Omar: Oké, dan ga ik het ook zo doen. Bedankt voor de tips!
WOORD | BETEKENIS | VOORBEELD |
1. voorbereiden | dingen die je doet voordat je iets anders kunt doen | Ik moet me voorbereiden op mijn examen. |
2. geslaagd, slagen | een examen of toets goed maken | Hij is geslaagd voor zijn rijexamen en mag nu autorijden. |
3. gezakt, zakken | een examen of toets niet goed maken en geen diploma krijgen | Ik ben gezakt voor mijn examen, omdat ik niet goed heb geleerd. |
4. vertellen over | iemand iets uitleggen of informatie geven | Kun je vertellen over je vakantie in Spanje? |
5. lessen volgen | naar school gaan om iets te leren | Ik volg elke week lessen Nederlands. |
6. aanmelden | je naam geven om mee te doen aan iets | Je moet je aanmelden voor de cursus als je mee wilt doen. |
7. lukken | Als iets lukt, probeer je iets en gaat het goed. | Het is me gelukt om een taart te maken. |
8. de instructie | een uitleg over hoe je iets moet doen | Ik volg de instructie van het recept om de taart te maken. |
Om uitleg vragen
Als je uitleg wilt, kun je dat op verschillende manieren vragen, bijvoorbeeld:
Hoe moet ik dat doen?
Hoe moet ik het koffiezetapparaat gebruiken?
Weet je hoe ik dat moet doen?
Weet je hoe ik het koffiezetapparaat moet gebruiken?
Kun je me vertellen hoe ik dat moet doen?
Kun je me vertellen hoe ik het koffiezetapparaat moet gebruiken?
Uitleg geven
Als je uitleg geeft, kun je zeggen:
Je moet eerst…(een kopje plaatsen).
Je moet dan…(kiezen welke koffie je wilt).
Je moet daarna…(op de knop drukken).
Je moet ten slotte…(je koffie pakken).
Let erop dat je inversie gebruikt als je begint met eerst, dan, daarna en ten slotte. Na deze woorden komt eerst het werkwoord en dan pas het onderwerp.
Je kunt het ook op een andere manier zeggen:
Plaats eerst een kopje.
Kies dan welke koffie je wilt.
Druk daarna op de knop.
Pak ten slotte je koffie.
Het werkwoord staat in de ik-vorm (stam) en moet op de eerste plaats in de zin staan. Er staat geen onderwerp in de zin.
Tekst 2
Ruben praat met zijn zus Kyra.
Ruben: Vorige week heb ik een airfryer gekocht. Het is echt een heel handig apparaat. Volgens mij moet jij er ook een kopen.
Kyra: Een wat?
Ruben: Een airfryer! Het iss een soort mini-oven. Je kunt er eten in maken op een gezonde manier. Vooral dingen als patat en kroketten zijn veel gezonder uit de airfryer, want je gebruikt geen vet.
Kyra: Oh, dat wil ik ook wel. Voor de kinderen is dat veel gezonder. Ze houden van patat. Hoe werkt zo’n ding?
Ruben: Het is heel gemakkelijk hoor. Eerst doe je de la open en doe je het eten erin. Dan kies je de goede temperatuur en vervolgens zet je hem aan. Dan wacht je tot de tijd om is. Ten slotte haal je het eten eruit. Eet smakelijk! En gezond!
Kyra: Dat klinkt goed. Is zo’n apparaat duur?
Ruben: Het valt mee. Ik heb hem op internet gekocht. Je kunt op verschillende websites zoeken naar de beste prijs.
Kyra: Dat is een goed idee. Maar misschien moeten we eerst bij jou komen eten om de patat te proeven.
Ruben: Gezellig, kom vanavond maar. Dan kun je precies zien hoe het werkt en weet je of je er ook een wilt.
Kyra: Oké, morgen komen we. Dan ga ik beslissen of ik er ook een koop. Ik denk van wel!
WOORD | BETEKENIS | VOORBEELD |
1. airfryer | Ik bak friet in de airfryer zonder olie. | |
|
|
|
3. vervolgens | daarna | Eerst ga ik naar school. Vervolgens ga ik naar huis. |
4. Het valt mee, meevallen | beter zijn dan je had gedacht | Ik dacht dat het examen moeilijk zou zijn, maar dat was het niet. Het viel mee. |
5. de kroket | Ik eet een kroket met mosterd bij de lunch. | |
6. het vet |
|
We bakken de friet in vet. |
7. De tijd is om | De tijd is voorbij, het is klaar. | De tijd is om. We stoppen met het spel. |
8. gezond | goed voor je lichaam | Groenten eten is gezond voor je lichaam. |
9. het apparaat | een ding dat je helpt om iets te doen, bijvoorbeeld: | Een wasmachine is een apparaat om kleren mee te wassen. |
10. proeven | voelen hoe eten of drinken smaakt in je mond | Ik wil de soep proeven om te zien of het lekker is. |
10. beslissen | kiezen wat je gaat doen. | We moeten beslissen of we thuis blijven of naar buiten gaan. |
10. Ik denk van wel. | Ik ben niet helemaal zeker, | Hij: “Kom je morgen?” Zij: Ik denk van wel, maar ik weet het nog niet zeker.” |